Wat als de enige optie geen optie meer is?

  • Posted on: 17 May 2016
  • By: Hans Haegeman

Hij zei het na een driedaagse klasuitstap: ‘Ik ga nooit meer naar school, en als je me verplicht, spring ik door het raam.’ Dit is het verhaal van de moeilijke zoektocht van Ann en Joris, en hun zoon Liam. ‘Je móét naar school: er is maar één systeem, en daar word je in gedwongen.’

‘Liam, vertel jij zelf graag nog iets?’ Het antwoord uit de keuken is kort: ‘Nee.’ ‘Dus Griet mag jou geen vragen stellen? Soms is het zinvol als jongeren zelf hun kijk geven.’ Geen reactie. Hij kijkt niet op als hij langs de livingtafel terug naar boven gaat, een magere maar sportief ogende jongen. Hij heeft wat te eten genomen en gaat weer verder gamen. ‘Goed, dan dring ik niet meer aan.’

Ze waren verrast, zegt Ann*, zijn moeder, toen hij meteen zijn fiat voor dit artikel gaf – zolang hij het verhaal maar niet zelf hoefde te doen. Zoals hij hen ook verbaasde toen hem voor het eerst naar zijn toekomstdroom werd gevraagd: leerkracht worden. ‘Om kinderen te helpen zoals ik.’ Hij is empathisch, zeggen zijn ouders, zorgzaam. Wat verderop in de straat wonen kleine kinderen met wie hij vaak gaat spelen, hij zou een goede opvoeder zijn, denkt zijn vader. En dat je eerst een diploma moet halen voor je leerkracht kunt worden? Ann: ‘Hebben we al tot in den treure herhaald.’

Ook vandaag zat Liam (13) niet op school. Eén uurtje les had hij, op de school van het universitaire ziekenhuis waar hij sinds december in dagbehandeling is. Alle andere activiteiten op de afdeling kinder- en jeugdpsychiatrie doet hij zonder morren mee, maar school is zelfs daar, met één uurtje per dag, een obstakel. Ann: ‘Vorige week kreeg ik om halftwee ’s middags telefoon van het ziekenhuis, dat hij al sinds elf uur op het toilet zat. Hij wou niet naar de klas. En toen ik hem vandaag vroeg waarom hij was thuisgebleven, zei hij haast niets: te veel stress op school.’

Het begon nochtans goed toen Liam begin december, na drie maanden op de wachtlijst, in een dagprogramma terechtkon. Kleine leefgroep, warm onthaal, veel vertrouwen, weinig eisen of verwachtingen. Ann: ‘Ze wilden hem daar in eerste instantie vooral leren kennen. Bovendien was het examenperiode, les had hij niet. En toen hij in januari echt kon beginnen, moest het ziekenhuis eerst met zijn school aftoetsen: welke boeken hij daar had gebruikt, hoever hij was geraakt. Hij heeft dit schooljaar nog niet zoveel les gehad. Maar stilaan is ook in het dagprogramma sprake van enige druk: ze willen hem zoetjesaan op september, en misschien een nieuwe start, voorbereiden. En kijk, meteen was hij twee keer afwezig afgelopen week.’

De crash

Haast dag op dag een jaar geleden kwam de ‘crash’, zoals Ann het noemt. Dat de overgang van de lagere school naar het middelbaar hem lastig viel, hadden ze al eerder aan Liam gemerkt. Niet dat er de klachten kwamen: zijn punten bleven goed, zijn gedrag was dat ook, ‘dan val je niet op’. Maar hij ging met grote tegenzin, zei geregeld dingen als: ‘Ik haat school, waarom moet dit nu?’ Puberpraat, dachten Ann en Joris lang, welke tiener gaat wél graag?

Ann: ‘Hij had zelf voor Latijn gekozen, deed dat graag, wij dachten: het loopt wel los. Bovendien was dat eerste middelbaar vaak best een gezellige tijd voor hem. Sociale contacten zijn nooit een probleem geweest: hij had, en heeft, veel vrienden; is nooit een haantje-de-voorste geweest, maar was wel bij de populaire jongens van de klas. Elke ochtend vertrokken ze hier met drie of vier naar school, dát vond hij leuk: met zijn vrienden op de fiets. En basketbal op de speelplaats. Maar dat wás het. Als je zo de godganse dag op school moet zitten, houd je dat niet vol.’

Ze hebben onderschat, zegt Joris, hoeveel moeite hij moest doen om zich elke dag weer op te laden. ‘“Leerkrachten zijn niet geïnteresseerd in mij,” zei hij dan, ­“alleen in de leerstof en de groep.” En ook: “Is dit nu mijn leven?” Existentiële vragen haast. Hij zag er vaak erg bleek uit, kreeg almaar meer fysieke klachten: buikpijn, migraine. Soms waren die terecht, soms vooral een poging om er een dag van af te pitsen.’

De examens met kerst kwam hij zonder kleerscheuren door, net als de proeven met Pasen. Maar na een driedaagse schooluitstap ging het fout. Ann: ‘Ze waren van donderdag- tot zaterdagavond naar Nederland geweest en ik ging hem halen. “Hoe is ’t?”, vroeg ik, toen hij van de bus kwam. “Goed”, zei hij. Maar toen we bij de auto waren, zei hij plots: “Keislecht, ik ga nooit meer naar school.” En ’s avonds op zijn kamer herhaalde hij dat: “Ik ga nooit meer naar school, en als je me verplicht, spring ik door het raam”.’

Hun eerste reactie: was er op de uitstap iets gebeurd? Ruzie, pesterijen, heibel met een leerkracht? Niets van dat alles bleek het geval – nog altijd niet. En hij was al eerder op bos- en zeeklas gegaan, een week weg van huis. Ann: ‘Maar dit moet té zijn geweest: te veel stress, een te strak stramien, te weinig slaap. Alle druk die zich de maanden daarvoor had opgestapeld, werd hem plots te veel.’

Wat is niet willen, en wat niet kunnen?

Een dikke week rust schreef de huisarts hem voor. Het was mei, de examens kwamen eraan. Zijn school, een college, was met schoolweigering niet of nauwelijks vertrouwd, maar er was goede wil en veel flexibiliteit: hij moest alleen van de vier hoofdvakken examen doen. En met de dokter was afgesproken dat hij minstens drie dagen per week naar school moest, de twee overige dagen had hij – als hij dat wou – een joker. ‘Dat systeem heeft enkele weken min of meer standgehouden. Hij heeft z’n examens gedaan: pro forma, want hij was er sowieso al door. En toen kwam de vakantie.’

Twee maanden respijt, hoopten Ann en Joris: vakantie was altijd een verademing geweest. Maar voor het eerst stond ook toen de spanning op zijn gezicht. Ann: ‘Hij bleef slecht slapen, slecht eten – hij is sinds vorig jaar ettelijke kilo’s afgevallen, mensen schrikken als ze hem zien. Alleen toen hij een paar dagen bij zijn peter was, om een boomhut te maken, en op kamp in Italië, was hij echt relaxt. Dat bleek een echte “chill-vakantie”: zon, zee, strand. Zijn droom is een week in zo’n Turks megahotel met drie zwembaden: wij zijn daar niet het type mensen voor, hém lijkt het de ultieme ontspanning. Dat zegt veel, vind ik: hoeveel stress moet daar vanbinnen niet zitten, als dát zijn grootste wens is?’

Het is een moeilijk evenwicht, vindt ­Joris, zoals haast alles in de omgang met hun zoon een voorzichtig balanceren is geworden. ‘Wij begrijpen hoe stresserend school voor Liam is. In alle andere aspecten van het leven kan hij zich handhaven, op school niet. Maar wij willen hem ook wapenen voor wat hem wacht. Zonder school geen diploma, zonder diploma geen – of toch veel moeilijker – werk.’ Ze krijgen het geregeld te horen: of hun kind niet gewoon verwend is. Met in één adem vaak wat ‘goede raad’: dat ze harder moeten zijn, niet te veel compassie mogen hebben. Ann: ‘Iedereen had het al tien keer opgelost. Terwijl het ­allemaal zo eenduidig niet is. Ik weet het soms zelf niet meer: wat is niet willen, en wat niet kunnen?’

Burn-out

Hoeveel kinderen en jongeren in ons land hetzelfde probleem als Liam hebben, daarover zijn geen cijfers. Maar experts gaan van gelijkaardige percentages uit als in het buitenland: 1 tot 5 procent van alle leerlingen, en evenveel meisjes als jongens. ‘Het zijn er met de jaren alleszins niet minder geworden’, zegt Gino Ameye, klinisch psycholoog bij het kinderpsychiatrisch centrum De Kaap. ‘Ik hoor dat ook bij leerlingen steeds meer over een “burn-out” wordt gesproken: dat komt vaak op hetzelfde neer.’ Vroeger had de literatuur het over ‘school­fobie’, tegenwoordig wordt als wetenschappelijke term ‘schoolweigering’ gebruikt. ‘Dat is juister,’ zegt Ameye, ‘omdat het geen zuivere fobie betreft, zoals angst voor spinnen of kleine ruimtes. Een veelheid aan factoren kan aan de basis liggen. Tegelijk is ook “schoolweigering” soms misleidend, omdat het suggereert dat kinderen “niet willen”, alsof het om een bewuste act gaat. Terwijl het veeleer “niet kunnen” is.’

Schoolweigering is geen aparte diagnostische categorie, beklemtoont Ameye. ‘Het is een dynamiek, vaak een progressief proces waarachter verschillende problemen kunnen schuilgaan: angst, leerstoornissen, stress, depressie, gedragsproblemen. We spreken van schoolweigering als het een kind niet of nauwelijks nog lukt om naar school te gaan en – vooral – als onder die weigering een groot psychisch leed of verdriet schuilt. Een kind heeft buikpijn, hoofdpijn, slaapt niet meer; die problemen worden almaar erger, tot het niet meer lukt. Het onderscheid met spijbelen is belangrijk: wie weigert naar school te gaan, doet niets leuks als hij wegblijft. Zit niet op café, is niet het prototype van de gamer die spijbelt om uren te spelen. Bij schoolweigering zijn kinderen doorgaans met medeweten van hun ouders thuis.’

Ook Elke Van Roie, kinder- en jeugd­psychiater aan UPC/KUL, campus Gasthuisberg, weet: zoveel jongeren, zoveel oorzaken, zoveel uitingen. Dat maakt het moeilijk vaste patronen in of achter schoolweigering te ontwaren. ‘Het is altijd opnieuw zoeken naar het achterliggende verhaal. Dat klinkt gemakkelijker dan het is. Wat zijn de dynamieken, de stressfactoren? Welke rol heeft de tijd gespeeld, zit het kind in patronen vast? Soms houdt het met ingrijpende gebeurtenissen verband, zoals een verlies, een verhuizing, een scheiding. Maar er hoeft lang niet altijd een groot, acuut verhaal te zijn. School kan sowieso ontwrichtend zijn in het leven van een kind, al zeker in de puberteit, als in de hersenen maar ook sociaal-psychisch van alles verandert. Dat zien we wél, dat er standaardmomenten zijn waarop een kind niet meer op school raakt: na de vakantie, of bij een grote overgang, van de kleuterklas naar het eerste leerjaar, of van de lagere school naar het middelbaar.’

School is verbrand

Ook bij Liam ontwaart zich dat patroon. Pas vorig jaar kwam hij in de problemen, maar ook vroeger ging hij zelden graag naar school. Eigenlijk ging het in de crèche al moeizaam, zegt Ann, als ze terugblikt. ‘Ze kregen hem niet in het ritme van de andere kinderen, hij was voortdurend “ziek”, terwijl er volgens de dokter niets aan de hand was. Zijn kleutertijd was wel behoorlijk rimpelloos, al weet ik dat hij toen al zei: het leven is belachelijk, eerst moet je naar school, en als je groot bent, moet je werken.’

Ook de lagere school was wennen, maar eens vertrokken, ging het goed – zo goed zelfs dat hij op vraag van de school het derde leerjaar oversloeg. Ann: ‘Hij zou zich vervelen, dachten ze. Met een bijzonder moeilijk vierde jaar als gevolg. Hij heeft toen veel migraineaanvallen gehad: laat maar eens een scan nemen, zei de dokter op het einde van het schooljaar zelfs. Toch nog even wachten, dachten wij, wie weet wat de vakantie brengt. Geen dag last heeft hij die twee maanden gehad. En het vijfde en zesde leerjaar gingen opnieuw goed. Veel hing van de leerkracht af: als niet alleen de leerstof belangrijk was, maar ook het kind, met zijn hele persoonlijkheid, dan voelde hij zich veel beter.’

Samengevat: een schoolloopbaan met al eens een hindernis, maar nooit problematisch. En thuis was Liam een jongen zoals veel jongens zijn: speels, sportief, graag met games bezig, soms een goede band met zijn oudere broer en jongere zus, soms minder. Niets liet vermoeden dat het eerste middelbaar zo ontwrichtend zou zijn. Sinds september is school zelfs ‘helemaal verbrand’. Ze hadden nochtans goede hoop. Liam zou naar een methodeschool gaan, had hij met de psychiater afgesproken: ervaringsgericht, projectmatig én er zaten twee meisjes die hij kende van het Italië-kamp. Joris: ‘We dachten: nu zal de mayonaise pakken.’ Maar het ging meteen fout. ‘De methodeklas bleek volzet. Toen ik hem ’s middags ging halen om samen boeken te kopen, was hij een ijsklompje. Hij staarde voor zich uit, was volledig verstard. Later is in de methodeklas toch nog plaats voor hem gemaakt, maar hij is er niet eens meer begonnen. Nochtans heeft die school grote moeite gedaan, ze bleven met ons naar oplossingen zoeken. Vergeefs. En tóén kwamen bij ons de vragen: school lukt niet, er is leerplicht in dit land, wat nu?’

Het was hun psychiater die dagbehandeling adviseerde. Maar zoals zo vaak in de psychiatrie: niet zonder dat hij eerst op een wachtlijst kwam. Van september tot begin december zat Liam thuis, met een doktersattest. Ann: ‘Hij voelde nochtans zelf dat altijd thuis evenmin een optie is. We hadden er ook over gewaakt dat het niet te leuk werd: geen computer overdag, geen smartphone. Maar ik houd mijn hart vast voor september, als hij wordt verondersteld nog maar eens te proberen.’

Ze zijn er nu al intensief mee bezig: straks, na het interview, gaat Joris nog een nacht voor de schoolpoort kamperen. Ze willen Liam graag in een type 9-klas inschrijven, voor jongeren met een autismespectrumstoornis, maar met drie kandidaten voor één plaats, wordt dat heikel. En er heeft zich kennelijk al iemand aan de school opgesteld. Ann: ‘We zijn dus eigenlijk al te laat. En zelfs áls er een plek vrijkomt: voor hetzelfde geld start hij in september niet eens. En palmen wij een plek in die een ander goed zou kunnen gebruiken.’

Pantser

De diagnose ASS, autismespectrumstoornis, kwam er pas onlangs, na tests op verzoek van Liam zelf. ‘We keken op van dat etiket, ja. Ik heb alle vertrouwen in de diagnostiek van het ziekenhuis, maar wij hadden nooit grote moeilijkheden met Liam gehad. Het is duidelijk dat zijn probleem heel uitgesproken met school verband houdt. Tegelijk heeft het me verrast hoeveel makkelijker je met zo’n etiket op goede hulp een beroep kunt doen. Wij komen nu bijvoorbeeld voor aangepast onderwijs in aanmerking.’

Wat ook duidelijk is, benadrukken specialisten als Gino Ameye en Elke Van Roie: hoe langer een kind of jongere school mijdt, hoe moeilijker een terugkeer wordt. Ameye vindt niet dat er nog een categorie ‘jongeren met problemen’ hoeft bij te komen: ‘Dat is geen oplossing, en bovendien is er geen geld voor extra bedden. We kunnen maar beter creatief en realistisch zijn: CLB’s en scholen sensibiliseren, maken dat signalen sneller worden opgepikt. De Kaap heeft sinds kort een dagprogramma waarbij we in nauw contact staan met de school van de jongeren, zodat we hen daar weer kunnen integreren. De paradox is natuurlijk dat veel jongeren gedwóngen thuis zitten, omdat zelfs voor die meer ambulante zorg haast overal wachtlijsten zijn.’

De ervaringen van Liam met het CLB waren wisselend: soms hartelijk en toegewijd, soms was er vooral onwetendheid. Ann herinnert zich de reactie van een dame die wellicht nog nooit van schoolweigering had gehoord. ‘“Je weet toch dat iedereen tot z’n 18de naar school moet van de minister”. Net wat Liam nodig had.’ Elke Van Roie kent de pijnpunten, zeker sinds de invoering van het M-decreet: ‘CLB’s en scholen doen hun best, maar vele zijn nog niet klaar voor inclusief onderwijs. En als toch een andere vorm van onderwijs nodig blijkt, schiet het aanbod vaak te kort.’

‘Kijk,’ zegt Van Roie, ‘de eerste strategie bij schoolweigering is: erger voorkomen. In de hoop dat het kind went aan de stress en de angst die met school gepaard gaan. Een kind dat wegblijft, kán niet wennen en komt in een vicieuze cirkel terecht. Maar het is een moeilijk evenwicht, ook voor ouders. We leren kinderen dapper te zijn, maar we mogen nooit dogmatisch worden: een kind tot elke prijs naar school sturen, hoe goedbedoeld ook, is vaak veeleer traumatiserend dan helpend. We moeten altijd de mogelijkheden van een kind voor ogen houden. En in de eerste plaats iets doen aan de achterliggende betekenis van de schoolweigering. Kan een kind echt niet naar school, vindt het in het systeem niet zijn plek, dan moet de omgeving zich aan het kind aanpassen – niet omgekeerd.’

Het houdt ook Ann en Joris bezig: hoeveel druk mogen ze zetten? Hun alternatieven zijn wel erg beperkt geworden, voelt Joris. ‘“Grijp je kans, jongen,” zou ik Liam willen zeggen, “laat dit niet schieten”. Maar dringen we te veel aan, dan duwt hij ons weer weg. Hij heeft een pantser aangetrokken, en boren wij daar gaatjes in, dan klapt hij dicht. Dát is zo erg: we raken er niet meer door.’

Een ander zijn geluk

Ann vertelt dat ze afgelopen weekend een trampoline hebben gekocht. En dat Liam daar vandaag voortdurend op zat, ‘ontspannend, vond hij’. Ze vraagt zich af wat de toekomst voor hem wordt, als ze ziet hoe hard en snel er wordt gewerkt en geleefd. ‘Familie vraagt voortdurend: hoe is ’t in de klas? Je móét naar school: er is maar één systeem, en daar word je in gedwongen. Ook wij willen Liam zo snel mogelijk weer in het gewone onderwijsparcours. Is dat goed of niet? Ik weet het niet. Liams definitie van geluk is anders dan de onze.’

Eigenlijk komt het hierop neer, vindt Ann: wat doe je als je kind niet binnen de lijnen past die de maatschappij voor hem of haar heeft uitgezet? Dat je naar school gaat, is de evidentie zelve in onze samenleving. ‘Lukt jouw kind dat niet, dan wacht een moeilijke zoektocht. Eerst wilden wij Liam zo snel mogelijk weer “ingepast” krijgen, nu denk ik steeds meer: misschien heeft hij iets anders nodig. Of misschien zou het makkelijker zijn mocht iemand zeggen: reken er de eerste drie jaar niet op dat het lukt.’

Elke Van Roie blijft hoopvol. Een jongere die zich nu niet ontwikkelt, doet dat later misschien wel. ‘Tegelijk moet ons onderwijs creatiever. Er zijn andere vormen van leren mogelijk dan het klassieke schoolsysteem. Ik vind leerplicht, maar vooral “leerrecht”, fantastisch. Alleen: voor een subgroep werkt het net verlammend – dat is de paradox. Soms vinden kinderen snel weer aansluiting bij school, soms duurt dat langer, in een zeldzaam geval lukt het niet. Maar ook dan zijn er alternatieven: bednet, thuisonderwijs, bijleren op een zorgboerderij of op een andere werkplek, tweedekansonderwijs. Dat proberen wij ouders en kinderen duidelijk te maken: er zijn meerdere wegen die naar Rome leiden, en naar een gelukkig leven.’

Ook Liam kan binnenkort misschien één dag per week naar een zorgboerderij. En helpen in een kinderdagverblijf, zou dat niets voor hem zijn, oppert Ann? Onlangs zag ze een documentaire over kwetsbare jongeren. ‘“Ik ben maar om één ding blij,” zei een van die jongens: “dat mijn ouders mij nooit hebben opgegeven”. Ik wil dat Liam over ons later hetzelfde kan zeggen.’

* Liam, Ann en Joris zijn vanwege de privacy schuilnamen.

Bron De Standaard